Li Ma-tou noemde de Italiaanse Jezuïet Matteo Ricci (1552-1610) zich in China, het Rijk van het Midden, dat hij tot het christendom wilde bekeren. Hij is geboren in het jaar dat Franciscus Xaverius, die andere grote missionaris, op een eilandje voor de kust van dit immense land van uitputting was gestorven. Ricci zou verdergaan, waar zijn voorganger was blijven steken. Vraag is alleen wie wie uiteindelijk bekeerde: hij China of China hem?

ricci.jpgMatteo Ricci is in elk geval de vaandeldrager van die richting binnen de missie die gewoonten en gebruiken van een land wil inpassen binnen het christendom, in plaats van normen en waarden van een westers gekleurd geloof aan bekeerlingen op te dringen. Vandaar die zo ogenschijnlijk onschuldige naamsverandering. Hij werd niet alleen pater Li, omdat het Chinees de medeklinker -r- niet kent en zijn naam Ricci daarom voor Chinezen moeilijk uit te spreken was. Het staat in wezen ook voor zijn eigen opvatting van missionering: gebruik de plaatselijke taal en tradities om de blijde boodschap te verkondigen.

Uitgangspunt voor Matteo Ricci was en bleef het evangelie. Daar wilde hij geen jota aan veranderen. De geloofswaarheid van het katholicisme bleef ook in China onverkort overeind, maar wel in een oriëntaals jasje. Zo zag hij er geen been in om God aan te duiden als T'ien Chu, wat Heer van de Hemel betekent, of als Shang-Ti, Hoogste Gebieder, termen die de Chinezen kenden uit het boeddhisme en taoïsme.

Ook tegen de voorouderverering, die een wezenlijke rol speelde en nog speelt in het Chinese sociale leven, had hij geen enkel bezwaar. De Chinezen vonden de westerse teraardebestelling maar armzalig, gewend als ze waren aan groot ceremonieel rond het begraven van hun eigen doden, met het offeren van vlees, vruchten, drank, wierook, zijde en papieren geld. Ricci zag hoe belangrijk deze traditie in China was, maar vergewiste zich er eerst van dat de doden niet werden aanbeden. Toen hij na uitvoerige studie zag dat dit niet het geval was, had hij er niet de minste moeite mee er zelf aan mee te doen. Hij zag er zelfs een Chinese uitdrukking in van het vijfde gebod: eert uw vader en uw moeder.

Na zijn aankomst in China in 1582, verbleef Ricci eerst enkele jaren in de zuidelijke provincie Guangzhou, het vroegere Kanton. Hij wist er het vertrouwen te winnen van de plaatselijke gouver-neur, onder andere door zijn uitgebreide wetenschappelijke kennis en de voorwerpen die hij had meegenomen, zelf maakte of liet maken, zoals uurwerken en astronomische instrumenten.
Maar hij had al gauw door dat hij toegang moest zien te krijgen tot de keizer zelf, want de gouverneurs rouleerden, en na een de jezuïeten gunstig gezinde bestuurder, kon er makkelijk een hen kwaadgezinde opvolger komen.
Na vele moeilijkheden - veel Chinezen moesten niets hebben van de 'vreemde duivels' of 'vreemde honden' en stelden alles in het werk om de jezuïeten het land uit te jagen - kreeg hij in 1601 toestemming naar Peking te gaan en werd daar ontvangen door de keizer. Zijn ster rees er tot onge-kende hoogte door zijn wetenschappelijke kennis. Zijn geschriften over de moraal van Confucius en de christelijke Heer van de Hemel - zijn boek T'ien-chu-she-i (De ware doctrine van God) was een meesterwerk van de verdediging van het christelijk geloof, waarin hij veelvuldig verwees naar oude Chinese werken - mochten in het hele rijk verspreid worden. Hem werd zelfs gevraagd de Chinese kalender te hervormen.
Als Li Ma-tou wist Ricci zo'n goede naam op te bouwen dat zijn opvolgers, na zijn dood in 1610, in hun rechten werden bevestigd en toestemming kregen om in heel China te prediken. Maar Ricci's werk zou geen stand houden. Was de kracht van deze jezuïet geweest dat hij de christelijke bood-schap wist te verspreiden door zich de ontvangende cultuur eigen te maken zonder het evangelie geweld aan te doen, de curie in Rome was een heel andere mening toegedaan. De jezuïeten werden er van beschuldigd zich te veel aan te passen aan de lokale gebruiken in plaats van die gebruiken uit te bannen. In dit kader moest ook de Chinese voorouderverering het ontgelden. Die werd in 1684 per pauselijk decreet veroordeeld als onchristelijk. Dit zeer tot ongenoegen van de Chinese bevolking en mandatarissen. Uiteindelijk verbood de Mandschou-keizer Yong Tchang in 1724 het christendom. De jezuïeten mochten blijven, maar alleen aan zijn hof en louter en alleen als wetenschapper, niet om het geloof te verkondigen.
p.l.