Een monnik die missiecongregaties stichtte. Ook die is er een: de Duitse trappistenabt Franz Pfanner (1825 – 1909). De instellingen heten nu Missiecongregatie van Mariannhill en Missiezusters van het Kostbaar Bloed. 28 juli dit jaar 2009 is het honderd jaar geleden dat de Missiecongregatie van Mariannhill het levenslicht zag. De Congregatie van de Missiezusters werden al 1885 gesticht. In Zuid Afrika. De stichting is een verhaal apart. Ook het levensverhaal van Pfanner trouwens.


Zijn missie-avontuur begon ergens in 1879. In Frankrijk nam hij deel aan een algemene vergadering, een kapittel, van de Trappisten. Een bisschop hield er een verhaal over zijn missiewerk in Zuid Afrika met de bedoeling trappisten naar zijn bisdom te krijgen. Of iemand daar zin in had? Vroeg hij. Trappisten bidden en werken, maar voor missiewerk zijn ze niet opgericht. Niemand van de aanwezigen stak zijn vinger op. Toen moet Franz Pfanner de historische woorden hebben gesproken: ‘Als niemand dan gaat, ga ik wel’. En zo geschiedde.

Pfanner was niet de eerste de beste. De boerenzoon Wendelin Pfanner was na zijn priesterwijding pastoor geworden, maar in het pastoraat - hij was pastoor, rector van een zusterklooster en legeraalmoezenier - kon hij zijn ei niet goed kwijt. In 1963 treedt hij in bij de Trappisten in het klooster Mariawald in de Eifel. Hij krijgt de kloosternaam Franciscus, Franz. Vier jaar later wordt hij naar Rome gestuurd om daar een vervallen abdij weer op te bouwen. Twee later vinden we hem in Banja Luka, toen nog Turks Bosnië, waar hij een nieuw trappistenklooster uit de grond stampt, Mariastern. Van bouwen had hij dus verstand. Van Afrika wist hij helemaal niks. Hij was wel een man van diep geloof.

Op 28 juli 1880 zette Franz Pfanner al voet op Kaapse bodem, met 31 monniken in zijn voetspoor. Hij was toen 55 jaar oud. De hen door de bisschop toegewezen plek voor hun trappistenklooster was gort-en-gortdroog. Hoe de monniken hun mouwen ook opstroopten en hun best deden, er wilden alleen maar doornstruiken en cactussen groeien. Veel monniken werden ziek en enkele stierven. Het werd niks, helemaal niks. Na twee jaar en ten einde raad vroeg Pfanner de buurbisschop van Natal, het land van de Zulu, of die soms trappisten in zijn bisdom wilde. De bisschop zei ja. 'Exi de terra tua' (vertrek uit je land), telegrafeerde Pfanner aan zijn monniken vanuit Europa waar hij fondsen wierf. En als Abraham deden ze dat. Ze laadden alles op hun ossenkarren en gingen op reis.
In de buurt van Pinetown bleven de karren in de modder steken en waren er met geen mogelijkheid uit te trekken. Zo gaat het verhaal. Ongetwijfeld Gods wil, oordeelden de broeders en ze begonnen af te laden en uit te pakken. Het nieuwe klooster kreeg de naam Mariannhill, naar Trappistentraditie toegewijd aan Maria, en in dit geval ook aan haar moeder Anna. Het was die dag 26 december, tweede kerstdag.

Pfanner en zijn monniken gingen geheel volgens het motto van ordestichter Benedictus aan de slag: Ora et Labora, bid en werk. Hun apostolaat werd getekend door gebed en stilzwijgende handenarbeid, door liturgie en de ploeg. Ze timmerden en cultiveerden er stevig en zwijgend op los. Naast het klooster kwamen scholen en werkplaatsen, in de buurt akkers en stallen voor de ossen, een drukkerij voor de informatievoorziening. Tot in de verre omgeving werden buitenstaties opgericht en werden de wegen ernaartoe begaanbaar gemaakt. Zoals hun broeders Benedictijnen in de Middeleeuwen in Europa te werk gingen. Dit keer rustte Gods zegen erop. Ook steeds meer Afrikanen lieten zich dopen.
In 1885 liet Pfanner vijf jonge vrouwen uit Duitsland en Oostenrijk overkomen om de meisjesscholen te beheren en jonge Zulu-meisjes te vormen. Het is het begin van een missiecongregatie van vrouwen: de Missiezusters van het Kostbaar Bloed, ook wel de rode zusters genoemd naar de kleur van hun habijt. Ze werden daarom door de Zulu bevolking Amakosazana genoemd, prinsessen. In 1987, twee jaar late, waren het er al 65! De vorming van jonge Afrikaanse vrouwen werd hun hoofddoel. Intussen floreerde ook klooster Mariannhill. Het werd in 1885 door Rome tot abdij verheven met Pfanner als eerste abt. Er waren toen 130 monniken. In 1895 was abdij Mariannhill met 285 monniken de grootste trappistengemeenschap ter wereld.

Maar niet iedereen was even blij met Pfanners missionair pionierswerk en zijn ideeën. De witte en protestantse Zuid Afrikanen zagen met lede ogen het succes van die katholieke monniken. Vooral de educatie op de abdij zonder onderscheid van kleur, ras of geloof - want voor abt Pfanner maakte God geen onderscheid tussen zijn kinderen, of ze nou wit waren of zwart - griefden hen. Maar ook onder de trappisten in de wereld werd het missie-experiment met zorg gade geslagen. Onderhielden de monniken wel getrouw de strenge Trappistenregel? En hoe zat dat met die zusters die met hen samenwerkten? Verdroegen missie en trappist elkaar wel? Ook de eigengereidheid van de abt - of was het zijn ijver voor het werk in Gods wijngaard? - was sommigen een doorn in het oog. Kwade tongen roerden zich in pers en brieven en beschuldigen hem van alles en nog wat. Er kwam een onderzoek.
Hoewel zijn medebroeders in de abdij het onvoorwaardelijk voor hem opnamen, besluit Pfanner in 1892 toch zijn ambt van abt neer te leggen. Hij trekt zich als gewone monnik terug in de missiestatie Emaus. Maar voor zijn missieijver heeft dat geen gevolgen. Integendeel. Via brieven en contacten blijft hij raad geven en ideeën aanleveren aan zijn Marianhiller geestverwanten voor de missionaire strijd tegen armoede, onwetendheid en marginalisering van de Zuid Afrikaanse zwarten. ‘Gods trommelaar’, zoals ze hem noemden, blijft zich roeren. In 1909 neemt het Vaticaan een beslissing. Het besluit de abdij Mariannhill af te scheiden van de orde van de trappisten en er een missiecongregatie van te maken: de Congregatie van de Missionarissen van Mariannhill. Als dat op 28 juli 1909 officieel wordt, is Franz Pfanner al dood. Hij overlijdt in de buitenstatie Emaus op 24 mei, 83 jaar oud. In geur van heiligheid, zoals dat heet.

Missionarissen van Marianhill, CMM is hun Latijnse afkorting, zijn er momenteel zo’n 400; ze werken in 22 landen, maar vooral in Afrika. Hun Nederlandse hoofdkwartier is in Arcen. Eenderde van de leden is tegenwoordig van Afrikaanse afkomst. Missiezusters van het Kostbaar Bloed (CPS) zijn er ongeveer 2000; ook zij werken vooral in Afrika. j.b.
Meer info:
www.mariannhill.org.