'Wees op jullie hoede. Laat niemand gedurende de reis weten wat het doel is van je missie. Verander je naam, land van herkomst en manier van doen. Hou bovenal jullie bisschoppelijke waardigheid verborgen.' Dat was de instructie die Rome meegaf aan mgr. François Pallu (1626 - 1684), mgr. Pièrre Lambert de la Motte (1624 - 1679) en mgr. Ignace Cotolendi (1630 - 1662), toen zij in 1660 vertrokken uit Frankrijk. De door hen in 1658 gestichte Societé des Missions Etrangères de Paris (MEP) is het eerste echte katholieke missie-instituut van de moderne tijd. De verkondiging van het evangelie onder 'heidense volken in den vreemde' werd het doel. In 2008 is het 350-jarig bestaan gevierd. MEP is geen congregatie van religieuzen met geloften, maar een sociëteit van seculiere priesters.
Het hoofdkwartier van de Missions Etrangères is te vinden in de Rue du Bac, in hartje Parijs. In een crypte van het gebouwencomplex worden de martelaren herdacht die hun leven hebben gegeven voor de evangelisatie van vooral Azië. Daar zijn ook de soms bovenmenselijke inspanningen in beeld gebracht die de eerste missionarissen hebben geleverd. Het vertrek naar verre landen betekende vaak, dat je alles en iedereen achterliet en bijna zeker wist dat je nooit meer zou terugkeren. In Azië waren franciscanen, dominicanen en jezuïeten al actief als missionarissen. Ze vielen onder het zogenaamde patronaat, een overeenkomst van Rome met Spanje en Portugal met als doel om de door deze landen verworven kolonies te bekeren. Maar omdat het niet meer zo gelukkig was met het patronaat en vooral de rol van Spanje en Portugal, wilde het Vaticaan het missie-initiatief weer meer naar zichzelf toetrekken. De Missions Etrangères de Paris kwamen dan ook niet onder Frans, maar direct onder Romeins gezag. In 1622 was daartoe de Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof opgericht, de zogenaamde Propaganda Fide.
Te voet - Nederlandse en Engelse kooplui wilden geen katholieke priesters op hun schepen! - en ook tegengewerkt door gezaghebbende kerkelijke instanties, trokken de bisschoppen Pallu, De la Motte en Cotolendi, afzonderlijk van elkaar, door Perzië (het huidige Iran) en India (waar Cotolendi al in 1860 stierf) om twee jaar later elkaar weer te ontmoeten in Siam (nu Thailand). Hun opdracht was om als apostolisch vicaris (bisschop-plaatsvervangers van de paus) een lokale geestelijkheid te vormen. De la Motte was door Rome benoemd als apostolisch vicaris van toenmalig Cohinchina (Thailand, Cambodja en Vietnam); Pallu kreeg Tonkin met onder zich een groot deel van China.
De instructies die ze van Rome hadden meegekregen waren voor die tijd verrassend modern. Ze moesten behoedzaam omgaan met de lokale cultuur en zich zoveel als mogelijk aanpassen aan het land waar ze verbleven. Een collega en tijdgenoot van de beide stichters, Louis Laneau die in 1669 aankwam in Siam, verdiepte zich zelfs in het pàli, de heilige taal van het boeddhisme en woonde enige tijd in een boeddhistisch klooster. Zijn ervaringen verwerkte hij in een boek 'Rencontre avec un sage Bouddhiste' waarin hij de grondslagen van het christendom uitlegt met gebruik van boeddhistische noties. De MEP-missionarissen treden daarmee in het voetspoor van befaamde missionarissen in China, zoals Ricci en Verbiest. Hun missie-methode was die van de inculturatie, de vertaling van het christendom in andere culturen.
Pallu en De la Motte stierven een natuurlijke dood, respectievelijk in China en in Siam. Maar hun opvolgers en bekeerlingen kregen in een aantal gebieden te maken met hevige vervolgingen. Het hoogtepunt lag tussen 1815 en 1862. Tientallen missionarissen werden op gruwelijke wijze om het leven gebracht. De verhalen over de martelaren werden in Europa beschreven in brochures en tijdschriften. En zoals steeds in de geschiedenis van het christendom, was ook nu het bloed van de martelaren vruchtbare grond voor nieuwe geloofsijver. Vele jonge mannen werden er door geïnspireerd en traden in. Voor hen werd in Parijs een speciaal Seminarie voor Buitenlandse Missies geopend.
De missiegebieden die door de Propaganda Fide aan de MEP werden toevertrouwd, strekten zich op het hoogtepunt uit van Zuid-India tot Korea en Japan aan de uiterste oostkant van het Aziatische continent. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog had geen andere missiecongregatie zo'n groot missiegebied onder zijn hoede. Er woonden alles tezamen meer dan 300 miljoen mensen, meer dan een kwart van de toenmalige wereldbevolking. Na de Tweede Wereldoorlog werden de MEP-missionarissen gedwongen enkele Aziatische landen te verlaten toen die onder communistisch bewind kwamen. Ze vonden nieuwe werkterreinen in Madagascar, Mauritius en Indonesië. Nu heeft vaak een lokale geestelijkheid het heft in hun kerken in handen gekregen en genomen.
Missionarissen van de Missions Etrangères de Paris zijn er dus nog steeds. Ze ondersteunen nu vooral lokale kerken in het Zuiden. Tegenwoordig worden ook jaarlijks zo'n 140 vrijwilligers voor kortere of langere tijd uitgezonden. De afgelopen 350 jaar zijn ongeveer 4200 MEP-missionarissen vertrokken om het evangelie van Jezus te verkondigen. j.b.